dinsdag 6 maart 2012

Vergoedingsrechten tussen echtgenoten.


Vergoedingsrechten tussen echtgenoten.
(het zakelijke huwelijk)


Sinds 1 januari 2012 kennen we een wettelijke regeling voor vergoedingsrechten tussen echtgenoten. De hoofdregel volgens artikel 1:87 van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt sindsdien als volgt:

“Indien een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt of indien ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een schuld ter zake van een tot zijn vermogen behorend goed wordt voldaan of afgelost, ontstaat voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot vergoeding.”

Om de hoogte van de vergoeding te bepalen gaat de wet uit van de ‘beleggingsleer’, dat wil zeggen dat de verhouding tussen de investering en de waarde van het goed op de investeringsdatum bepaalt welke vergoeding op latere datum (bijvoorbeeld bij echtscheiding of bij overlijden) vergoed moet worden. Voor investeringen die zijn gedaan voor 1 januari 2012 geldt nog de ‘nominaliteitsleer’: wat je investeert krijg je nominaal terug.

Een voorbeeld om dit duidelijk te maken:

Partijen, in gemeenschap van goederen getrouwd, kopen samen in 2012 een woning van € 300.000. Echtgenoot A betaalt een bedrag van € 100.000 uit een erfenis die hij met een uitsluitingsclausule heeft gekregen (1/3 deel). De rest (2/3) wordt met een gemeenschappelijke hypotheek gefinancierd. Tien jaar later gaan partijen scheiden. De woning is dan € 450.000 waard. Op de hypotheek is niets afgelost. De hypotheek wordt afgelost. Echtgenoot A heeft dan recht op een vergoeding van 1/3 van de eindwaarde: € 150.000. De rest van de overwaarde (€ 450.000 minus € 200.000 hypothecaire lening, minus € 150.000 investering A, is €100.000) wordt bij helfte verdeeld tussen de echtgenoten, ieder € 50.000. Echtgenoot A krijgt dus van de opbrengst: € 150.000 plus € 50.000, totaal: € 200.000, echtgenoot B krijgt totaal € 50.000.

Heeft hij de investering vóór 2012 gedaan, dan zou echtgenoot A alleen zijn nominale belegging terugkrijgen: € 100.000, plus de helft van de overwaarde (€ 450.000 minus € 200.000 minus € 100.000, is € 150.000, gedeeld door twee, is € 75.000). In totaal ontvangt hij dan dus € 175.000:
Andersom, in een dalende markt kan de investering van echtgenoot A vanaf 2012 zo ook minder waard worden:

Stel: dezelfde woning, op dezelfde wijze gefinancierd, is bij scheiding nog maar € 225.000 waard. Echtgenoot A heeft dan recht op een vergoeding van € 75.000, waarop in mindering komt de helft van de onderwaarde (€ 25.000,--) en ontvangt dan dus € 25.000 plus een vordering op echtgenoot B van € 25.000.

Hetzelfde geldt als de ene echtgenoot privévermogen investeert in een privégoed van de andere echtgenoot, ook als er huwelijkse voorwaarden van toepassing zijn.

De vergoeding is alleen anders als de investering van echtgenoot A zonder diens toestemming is gebeurd, in dat geval behoudt hij zijn recht op nominale vergoeding.

Herkomst en besteding
Bij aanschaf van een woning is in het algemeen vrij eenvoudig vast te stellen waar de geldstromen vandaan komen. De notaris maakt een afrekening, waarop de herkomst van de diverse financieringsbronnen staan vermeld. Natuurlijk moet dan nog wel aangetoond worden dat het geïnvesteerde bedrag echt privé is, dat wil zeggen niet alleen dat dit onder uitsluiting verkregen, maar ook dat het van een (speciaal daarvoor geopende) rekening op eigen naam afkomstig is.

Bij een verbouwing is het al een stuk gecompliceerder: om de verhouding tussen de investering en de waarde van het goed te kunnen bepalen moet het goed vóór de verbouwing worden getaxeerd. Daarbij moet ook de vraag worden gesteld of sprake is van een echte verbouwing of dat slechts het reguliere onderhoud wordt uitgevoerd. In het laatste geval is geen waardevermeerdering van het goed beoogd en wordt de investering niet als belegging gezien, maar wordt deze op dezelfde wijze behandeld als de hierna te bespreken verbruiksgoederen.

Nog weer lastiger is het als het privévermogen op gaat aan bijvoorbeeld vakanties, de inrichting van de woning of de gezinsauto. Dergelijke goederen zijn niet te beschouwen als belegging en zij worden in relatief korte tijd ‘verbruikt’.

Voor aanwending in zulke verbruiksgoederen geldt dat er een nominale vergoeding tegenover staat, met andere woorden: je hebt recht op vergoeding van het geïnvesteerde bedrag. Als de investering is opgegaan aan kosten van de huishouding, zoals het geval is bij aanschaf van een gezinsauto, besteding aan een vakantie of aflossing van schulden die hiervoor zijn aangegaan, geldt dat al vrij snel wordt aangenomen dat het recht op vergoeding is verwerkt.

Het probleem met al deze bestedingen is bovendien vaak dat niet meer is aan te tonen wat waaraan is opgegaan en dat dan degene die zijn privévermogen heeft geïnvesteerd, kan fluiten naar vergoeding van zijn vermogen.

Een eenvoudige oplossing voor dit probleem is om bij iedere overheveling van privévermogen tussen echtgenoten in een overeenkomst vast te leggen wat de ene echtgenoot op welk moment van zijn privévermogen aan een bepaald gemeenschappelijk goed of privégoed van de andere echtgenoot heeft besteed en daarbij tevens vast te leggen welke vergoeding de andere echtgenoot daarvoor verschuldigd is (in beginsel nominaal als het verbruiksgoederen betreft, maar partijen kunnen daarvan afwijken). Deze overeenkomst, gedateerd en bij voorkeur in tweevoud op te maken met een handtekening van beiden, moet natuurlijk zorgvuldig bewaard worden.

Kortom, om aanspraken op vergoedingsrechten in stand te houden, zijn de volgende adviezen van belang:

1.  Houdt (onder uitsluitingsclausule verkregen) privévermogen strikt afgezonderd;

2   Bepaal vóór een investering in gemeenschappelijk of andermans vermogen de waarde
     van het goed waarin geïnvesteerd wordt en leg dit bij voorkeur schriftelijk vast;

3.  Houdt een zorgvuldige administratie bij van de geldstromen over en weer;

4.  Leg bij voorkeur schriftelijk, met handtekening van beiden, vast welke privébedragen
     worden aangewend voor gemeenschappelijke goederen of voor privégoederen van de
     andere echtgenoot en welke vergoeding daartegenover staat.

5.  Bewaar ieder een exemplaar van de overeenkomst waarin de vergoedingsrechten zijn
     vastgelegd.

Weliswaar wordt de huwelijkse verhouding tussen echtgenoten hierdoor mogelijk een stuk zakelijker, het voorkomt ook dat er onnodige, tijd-, geld- en energierovende procedures moeten worden gevoerd om achteraf vast te moeten stellen dat er toch geen aanspraken aan te tonen zijn. Voorkomen is ook hier beter dan genezen!

Heeft u vragen over dit onderwerp of andere familierechtelijke kwesties, bel dan op werkdagen: 010-2140400.

Mirjam van Baarle
Advocaat Scheidingsmediator
De Jonge Advocaten
www.dejongeadvocaten.nl
@MJEHVANBAARLE


Geen opmerkingen:

Een reactie posten