zaterdag 23 november 2013

nieuwe vindplaats

Beste lezer,

Vanaf nu kunt u mijn blogs lezen via mijn website, http://www.vanbaarleoveres.nl/nieuws. Daar blijf ik u op de hoofte houden van nieuws over relaties, scheiding en recht.

Graag tot ziens!

Mirjam J.E.H. van Baarle-Overes
Advocaat & Mediator

Van Baarle-Overes familierecht
Advocatuur &Mediation

Tobias Asserlaan 7
2662 SB Bergschenhoek

T 010-257 1007
E advocaat@vanbaarleoveres.nl

maandag 10 juni 2013

Beperking duur partneralimentatie (een tussenstand)


Beperking duur partneralimentatie (een tussenstand)
 
Tijden veranderen.

Tot 1 juli 1994 was er geen wettelijke beperking in de duur van partneralimentatie. Op 1 juli 1994 werd met de invoering van de Wet Limitering Alimentatie in artikel 1:157 BW de partneralimentatieduur beperkt tot twaalf respectievelijk vijf jaar (bij korte huwelijken zonder kinderen). Bijna twintig jaar later, worden deze termijnen niet meer van deze tijd gevonden en in juni 2012 zijn in de Haagse politiek twee initiatieven gelanceerd waarmee gehoor werd geven aan de roep om de duur van partneralimentatie verder te beperken en meer nadruk te leggen op de economische zelfstandigheid van partners in een huwelijk of geregistreerd partnerschap.

Het eerste intiatief komt van Louis Bontes (PVV), die een wetsontwerp indiende, waarin de alimentatieduur – ook voor bestaande gevallen – van twaalf naar vijf jaar wordt teruggebracht  en de rechter desgevraagd de berekening die ten grondslag ligt aan een vast te stellen alimentatiebedrag ter beschikking stelt aan partijen(Kamerstukken 33311).

De kamerleden Recourt (PvdA), Steur (VVD) en Berndsen (D66) hebben tegelijkertijd  een initiatiefnota naar de Tweede Kamer gestuurd, waarmee zij niet alleen de wettelijke termijnen willen beperken, maar ook de grondslag voor de betaling van partneralimentatie willen wijzigen en tevens een eenvoudiger berekeningswijze willen bewerkstelligen.  

Zij onderscheiden voor de duur van partneralimentatie drie situaties:

1                 Geen kinderen:  

Na een huwelijk dat korter dan 3 jaar heeft geduurd is er geen recht op partneralimentatie, heeft het huwelijk langer geduurd, dan is de termijn beperkt tot de helft van de huwelijksduur met een maximum van5 jaar.

2                Wel kinderen:

Partneralimentatie is mogelijk totdat het jongste kind 12 jaar is als de zorg onevenredig is verdeeld of tot de helft van de huwelijksduur tot een maximum van 5 jaar.

3                Heeft een huwelijk langer dan 15 jaar geduurd, dan geldt eveneens een termijn van maximaal de helft van de duur van het huwelijk, maar met een maximumtermijn van 10 jaar als de ontvangende partner tijdens het huwelijk niet aan het arbeidsproces heeft deelgenomen.

Naast een wijziging in de duur wordt volgens dit initiatief ook de grondslag voor partneralimentatie gewijzigd. Nu is het betalen van partneralimentatie na het huwelijk gebaseerd op de doorlopende lotsverbondenheid tussen partijen. In de initiatiefnota wordt compensatie van het verlies aan verdiencapaciteit tijdens het huwelijk als grondslag genoemd.

Een eenvoudiger berekeningswijze ten slotte zou er toe moeten leiden dat er minder beroep op de rechter hoeft te worden gedaan, omdat – zo wordt verondersteld – begrip leidt tot acceptatie.

Tussenstand (juni 2013)

Op 27 mei 2013 heeft Bontes een groot aantal vragen van Tweede-Kamerleden beantwoord. De gegeven antwoorden wekken de indruk dat hij zich er (te) gemakkelijk van af maakt. Zo geeft hij als antwoord op vragen naar de wenselijkheid van zowel een wijziging van de grondslag voor partneralimentatie als de een vereenvoudigde berekening als antwoord dat dit weliswaar het geval is, maar dat het “te ingrijpend” is om een en  ander gelijktijdig met de verkorting van de partneralimentatietermijn te regelen en verwijst hij meermalen naar de rechter om knelpunten die mogelijk het gevolg zijn van deze wetgeving te beslechten.

Over de initiatiefnota van PvdA, VVD en D66 wordt, na een uitgebreide consultatieronde bij de maatschappelijk betrokken organisaties, waaronder de vFAS, thans intern overleg gevoerd tussen de verschillende partijen. Naar verwachting zal het definitieve wetsvoorstel voor het zomerreces worden gepresenteerd. Via dit blog wordt u daarvan op de hoogte gehouden.

Welke gevolgen heeft dit voor mij?

Of en wanneer de wetsvoorstellen tot wetgeving zullen leiden, is nu nog onduidelijk. Wel is de verwachting dat de termijn uiteindelijk korter wordt dan de huidige (maximaal) 12 jaar.
De rechter is nu nog gebonden aan de wettelijke termijn, hoewel daarin nu en dan een beperking vooraf wordt toegekend (zie bijvoorbeeld HofArnhem-Leeuwarden d.d.  21 maart 2013 (LJN BZ8291): http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BZ8291.  Voor degene die een beroep doet op een kortere termijn dan de wettelijke 12 jaar geldt in elk geval een verzwaarde bewijslast.

Als u, bijvoorbeeld in mediation, (nieuwe) afspraken maakt over de partneralimentatie, is het raadzaam om er rekening mee te houden dat de wettelijke regeling mogelijk op de helling gaat. Het staat u vrij om onderling een afwijkende termijn of een afbouw overeen te komen. Die contractsvrijheid blijft onder het nieuwe recht bestaan.
Mirjam van Baarle-Overes

Advocaat Scheidingsmediator
Collaborative Lawyer
De Jonge Advocaten
 

 

vrijdag 7 juni 2013

Nieuwe kinderalimentatienormen


Nieuwe kinderalimentatienormen
De Werkgroep Alimentatienormen, het overlegorgaan van de rechterlijke macht dat sinds jaar en dag de normen publiceert voor de berekening van alimentatie, heeft ten aanzien van de berekening van kinderalimentatie nieuwe richtlijnen gepubliceerd die gelden met ingang van 1 april 2013.

De belangrijkste verandering is de invoering van een draagkrachttabel waarmee vastgesteld kan worden hoeveel de ouders na een scheiding kunnen bijdragen aan de kosten van de kinderen. Ook is nieuw dat de zorgverdeling invloed kan hebben op de hoogte van de alimentatie.

Draagkracht

Aan de hand van de draagkrachttabel, die is gepubliceerd op http://www.rechtspraak.nl/procedures/landelijke-regelingen/sector-familie-en-jeugdrecht/pages/werkgroep-alimentatienormen.aspx, kan berekend worden hoeveel de onderhoudsplichtige ouder op basis diens inkomen kan bijdragen ten behoeve van de kinderen. De lasten voor bijvoorbeeld wonen en ziektekosten hoeven daardoor niet meer zoals voorheen apart te worden gespecificeerd.

Nieuw is ook dat nu alle ouders verondersteld worden bij te kunnen dragen aan de kosten van hun kinderen. Volgens de draagkrachttabel geldt voor  ouders met het laagste inkomen, tot 1.250 euro netto per maand, een minimale bijdrage 25 euro per maand bij één kind en een bijdrage van 50 euro per maand bij twee of meer kinderen.

Zorgkorting voor de alimentatieplichtige ouder

Tot 1 april 2013 werd voor iedere dag verblijf bij de minst verzorgende (onderhoudsplichtige) ouder een vast bedrag van 5 euro per kind gerekend. Vanaf 1 april 2013 is in plaats hiervan een zorgkorting mogelijk. Afhankelijk van de verdeling van de zorgtaken, zijn de zorgkortingspercentages 15, 25 of 35 procent als de kinderen 1, 2 of 3 dagen per week bij de minst verzorgende ouder verblijven. Voor co-ouderschap, waarbij de zorg gelijk verdeeld is, geldt in principe ook 35 procent als zorgkorting. Ouders kunnen wel in onderling overleg een ander percentage afspreken.

Hoe meer de ouder bij wie de kinderen niet zijn ingeschreven dus voor de kinderen zorgt, hoe hoger de zorgkorting. Alleen als de draagkracht van beide ouders samen onvoldoende is om de behoefte van de kinderen te betalen, blijft toepassing van de zorgkorting achterwege.

Twee voorbeelden om dit te verduidelijken:

Stel: de behoefte aan kinderalimentatie voor  twee kinderen is berekend op 680 euro per maand en er is voldoende draagkracht (vader heeft een draagkracht van 530 euro en moeder  310 euro, de kinderen zijn bij moeder ingeschreven).

Bij een verblijf van twee dagen per week bij vader bedraagt de zorgkorting 170 euro (25 procent van 680 euro). De alimentatie van vader aan moeder bedraagt dan 530 min 170 euro is 360 euro, 180 euro per kind.

Bij een zelfde behoefte, maar een totale draagkracht die lager is dan de behoefte (stel: vader heeft een draagkracht van 310 euro en moeder 190 euro, de kinderen zijn nog steeds ingeschreven bij moeder), delen de ouders het tekort van 180 euro.

Bij vader wordt dit tekort in mindering gebracht op zijn zorgkorting, dus betaalt hij: 310 euro – (170 – 90 euro) is 230 euro, 115 euro per kind.

Aanvaardbaarheidstoets

Onder bijzondere omstandigheden kan de rechter volgens de nieuwe richtlijnen, uitsluitend op uitdrukkelijk verzoek van de onderhoudsplichtige ouder, een aanvaardbaarheidstoets toepassen.  Een (eerste) voorbeeld waarin een beroep op de aanvaardbaarheidstoets  is geslaagd is de situatie waarin de onderhoudsplichtige ouder schulden uit het huwelijk blijft doorbetalen (zie Rechtbank Noord-Holland 11 april 2013, gepubliceerd op 6 juni 2013, LJN CA1880 (http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=CA1880). De rechtbank telt de aflossing op bij het draagkrachtloos inkomen (het inkomen dat de onderhoudsplichtige (vader) voor zijn eigen levensonderhoud nodig heeft) en het hogere draagkrachtloze inkomen wordt vervolgens in mindering gebracht op het netto besteedbaar inkomen. Het verschil (de draagkrachtruimte) bepaalt welk bedrag de onderhoudsplichtige ouder – volgens de tabel – moet kunnen betalen.

Herberekening nodig?

De nieuwe richtlijn voor het berekenen van de kinderalimentatie geldt alleen voor alimentatie die na 1 april 2013 wordt vastgesteld. Voor alimentatiebedragen die voor die datum zijn vastgesteld verandert er niets, tenzij de alimentatie opnieuw moet worden vastgesteld door een verandering in de omstandigheden van een van de ouders, zoals werkloosheid, een verandering van baan of gezinssamenstelling. In die situaties is het nuttig om een herberekening van de alimentatie volgens de nieuwe normen te vragen.
Mirjam van Baarle-Overes
Advocaat Scheidingsmediator
Collaborative Lawyer
De Jonge Advocaten
 

zaterdag 21 april 2012

Scheiden? Kies de manier die bij je past.



Scheiden? Kies de manier die bij je past.


Iedere echtscheiding is anders. Afhankelijk van de situatie van de partijen, de ingewikkeldheid van de problematiek en hun specifieke wensen is tegenwoordig een persoonlijke aanpak voor iedereen mogelijk. De diverse mogelijkheden worden hieronder toegelicht.

Echtscheiding op tegenspraak
Bij een echtscheiding op tegenspraak heeft iedere partij zijn eigen advocaat. De procedure begint als één van de partijen een verzoekschrift bij de rechtbank indient. Dit verzoekschrift wordt door een deurwaarder bij de andere partij betekend. In het verzoekschrift wordt aan de rechter gevraagd om de echtscheiding uit te spreken. Daarnaast kan worden gevraagd om zo nodig partner- en/of kinderalimentatie vast te stellen, een zorgregeling voor de kinderen vast te stellen, te bepalen hoe het gemeenschappelijke vermogen wordt verdeeld of hoe de huwelijkse voorwaarden moeten worden afgewikkeld.
De rechter kan desgevraagd ook voorlopige ordemaatregelen treffen zolang er nog geen einduitspraak is. Bijvoorbeeld als er een geschil is over wie voorlopig in de echtelijke woning mag blijven wonen of als een van beiden dringend behoefte heeft aan een financiële bijdrage (alimentatie) van de andere partij.
De andere partij, de verweerder, kan tegen alle punten van het verzoekschrift verweer voeren. Hij kan op zijn beurt ook een of meer tegenverzoeken indienen. De advocaat van de verweerder dient daarvoor een verweerschrift in. Daarna bepaalt de rechtbank een zitting op de rechtbank. Beide partijen worden hiervoor uitgenodigd, ieder met hun eigen advocaat.
Op de zitting mogen beide advocaten het standpunt van hun cliënt toelichten. Meestal stelt de rechter ook zelf vragen aan de advocaten of aan partijen. De rechter inventariseert tijdens de zitting over welke punten partijen het eens zijn en waarover de rechter zelf een beslissing moet nemen, als partijen het niet eens kunnen worden.
In het algemeen doet de rechtbank binnen vier weken na de zitting uitspraak. Als de echtscheiding is uitgesproken zijn partijen nog niet gescheiden. Daarvoor moet de echtscheidingsbeschikking nog in geschreven worden in het huwelijksregister. Dit kan gebeuren, nadat drie maanden na de uitspraak zijn verstreken. Eerder kan ook, maar dan moeten beide partijen een zogenaamde akte van berusting ondertekenen, waarmee zij verklaren dat zij het eens zijn met de echtscheiding en dat zij willen dat die wordt ingeschreven.
De hele procedure duurt tenminste vier maanden, maar vaak duurt het veel langer. Eén tot twee jaar is geen uitzondering, zeker niet als een of beide partijen het niet eens zijn met de beslissing van de rechter en in hoger beroep gaan.

Scheidingsmediation
Bij scheidingsmediation (ook wel scheidingsbemiddeling genoemd) kiezen partijen er voor om hun conflict op te lossen door met elkaar in onderhandeling te treden met de hulp van een mediator.
De mediator begeleidt het onderhandelingsproces in een vertrouwelijke sfeer en geeft de nodige juridische informatie en begeleiding aan partijen. De scheidingsmediator is neutraal ten opzichte van beide echtgenoten. De betrokken partijen zelf lossen het geschil op. Zij werken actief mee en bepalen de oplossing. De scheidingsmediator neemt zelf geen standpunt in en is geheel onpartijdig.



In een mediationovereenkomst worden voorafgaand aan de mediation de spelregels vastgelegd. Vertrouwen, geheimhouding en neutraliteit zijn daarin kernbegrippen.

Soms is het nodig om een deskundige in te schakelen die advies geeft over bijvoorbeeld de financiële of fiscale kant van de scheiding of voor de begeleiding van de kinderen. Dit kan op verzoek van  (een van) de partijen of van de mediator. De partijen zelf bepalen of en zo ja wie als deskundige wordt gevraagd en welke financiële afspraken hierover worden gemaakt.
Als partijen overeenstemming hebben bereikt, legt de mediator de afspraken vast in een convenant, een overeenkomst tussen de partijen. Een advocaat-scheidingsmediator, aangesloten bij de vFAS (vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators), kan daarna ook de echtscheidingsprocedure voor beide partijen voeren bij de rechtbank. Deze procedure wordt helemaal schriftelijk afgewikkeld. Er komt dus geen zitting op de rechtbank.
Voor een scheidingsmediationtraject zijn in het algemeen 4 à 5 bijeenkomsten nodig, telkens met een tussenpoze van ongeveer twee à drie weken, waarin de verschillende aspecten van de scheiding worden besproken. Het aantal gesprekken is afhankelijk van de te maken afspraken en hoe gemakkelijk partijen in staat zijn tot overeenstemming te komen. Een sessie duurt in het algemeen anderhalf tot twee uur. De procedure bij de rechtbank duurt daarna ongeveer zes tot acht weken. De echtscheiding is definitief nadat de beschikking van de rechtbank is ingeschreven in het huwelijksregister.

Overlegscheiding (collaborative divorce)
Overlegscheiding of 'collaborative divorce' is een vrij nieuwe manier van scheiden, die in de jaren negentig is ontstaan in de Verenigde Staten. De overlegscheiding is in 2008 in Nederland geïntroduceerd.
Kern van de overlegscheiding is dat alle betrokkenen als team met elkaar samenwerken in het belang van de scheidende partijen. Respect voor elkaar is een belangrijk uitgangspunt bij de overlegscheiding. Het proces is open en transparant, de partijen leggen alle essentiële informatie op tafel. Daardoor verloopt de echtscheiding op een respectvolle en integere manier: alle betrokkenen spreken vantevoren af om zich tot het uiterste in te spannen om het proces tot een goed einde te brengen.
Bij de overlegscheiding worden beide partijen bijgestaan door een eigen advocaat. De advocaten behartigen primair het belang van hun cliënt en zien erop toe dat het proces aan beide kanten eerlijk en constructief verloopt. Zij begeleiden de onderhandelingen tussen de partijen. De advocaten coachen de partijen en staan naast hen, waardoor zij zich gesteund voelen. Het bijzondere van de overlegscheiding is dat het de advocaten niet is toegestaan om de partijen na afloop nog in een juridische procedure bij te staan. Dit wordt vastgelegd in de zogenaamde deelnemingsovereenkomst, waarin alle spelregels staan vermeld en die aan het begin van het proces door alle betrokkenen wordt ondertekend. Hierdoor zullen de advocaten zich met hun cliënt tot het uiterste inzetten om tot een regeling te komen.
De partijen kunnen deskundigen inschakelen, meestal een coach of psycholoog die hen begeleidt met de verwerking van de scheiding en soms ook een financieel deskundige. Ook deze deskundigen werken onder de paraplu van de deelnemingsovereenkomst en kunnen dus niet meer in een juridische procedure voor een van de partijen optreden.
Voor overlegscheidingsadvocaten en andere –deskundigen, aangesloten bij de Vereniging Collaborative Divorce Holland (VCDH), staat samenwerking voorop, in plaats van de strijd. Zij streven naar ‘win-win’ in plaats van ‘win-lose’. Zij zijn allemaal getraind in het (her)kennen van de emoties die met een echtscheiding gepaard gaan en zetten zich in om die zo te kanaliseren dat er kan worden gewerkt aan een oplossing die recht doet aan de belangen van alle betrokkenen.
De overlegscheiding is een tussenvorm tussen mediation en procederen in. Alle voordelen van mediation gelden ook voor de overlegscheiding. Soms is mediation echter niet mogelijk, met name als er geen evenwicht is tussen de betrokken partijen in kennis, emoties of macht. Dan is de overlegscheiding de aangewezen weg.
 
Bij de familierechtspecialisten van De Jonge Advocaten kunt u voor alle genoemde manieren om te scheiden terecht. Indien u meer informatie wenst of een (kostenloos) kennismakingsgesprek, kunt u vrijblijvend een afspraak maken via telefoonnummer: 010-214 04 00.

Mirjam van Baarle-Overes
Advocaat Scheidingsmediator
Collaborative Lawyer
De Jonge Advocaten

Meer informatie over scheidingsmediation vindt u op de website van de vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS): http://www.verder-online.nl/vfas.
Informatie over collaborative divorce (overlegscheiding) vindt u op de website van de Vereniging Collaborative Divorce Holland (VCDH): http://www.overlegscheiding.com/


vrijdag 23 maart 2012

Voorlopige voorzieningen in alimentatiezaken


Voorlopige voorzieningen in alimentatiezaken
en andere boek 1 verzoekschriftprocedures



Een veel gehoorde klacht is dat juridische procedures (te) lang duren. Op het moment dat partijen tegenover elkaar komen te staan en geen andere mogelijkheid meer zien dan hun geschil voor te leggen aan de rechter, willen zij graag op zo kort mogelijke termijn een beslissing die daaraan een einde maakt.

De dagvaardingsprocedure
In de dagvaardingsprocedure staat in zo’n geval het middel van het kort geding ter beschikking of kan in een lopende procedure een provisionele voorziening worden gevorderd op grond van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.). Het belangrijkste verschil tussen beide procedures is dat een provisionele voorziening altijd moet samenhangen met een bodemprocedure. Bij een kort geding is dit niet noodzakelijk en je ziet ook vaak dat het kort-gedingvonnis als eindvonnis tussen partijen geldt. Financieel is er ook een verschil: een kort geding wordt gezien als aparte procedure, waarvoor ook een eigen griffierecht in rekening wordt gebracht; een provisionele vordering is onderdeel van de hoofdprocedure, waarvoor niet apart griffierecht betaald hoeft te worden. Zeker met de stijgende kosten van het griffierecht die het Kabinet ons in het vooruitzicht stelt, kan dit een factor van belang worden.

De verzoekschriftprocedure
In (familierechtelijke) verzoekschriftprocedures is een voorlopige voorziening veel lastiger te verkrijgen. Binnen de echtscheidingsprocedure staat in artikel 822 Rv. een specifieke mogelijkheid voor het treffen van voorlopige voorzieningen open, maar daar buiten is er geen specifieke voorziening te vinden in de wet. Zeker bij alimentatiezaken is dit een gemis, omdat daar een snelle beslissing nodig kan zijn om ‘het hoofd boven water’ te houden. Dit geldt nog meer als er kinderen bij betrokken zijn.

Jurisprudentie
De spaarzame jurisprudentie over voorlopige voorzieningen in andere verzoekschriftprocedures dan bij echtscheidingen geven een wisselend beeld over de toepasbaarheid van artikel 223 Rv in (familierechtelijke) verzoekschriftprocedures.

Het Hof Den Haag stelde op 28 maart 2007 (LJN BA3486) “op basis van analoge toepassing van artikel 223 Rv.” een voorlopige alimentatie vast in afwachting van de uitkomst van forensische mediation tussen partijen.

Andere uitspraken gaan over de voorlopige toevertrouwing van een minderjarige in afwachting van een beslissing over diens hoofdverblijfplaats (rechtbank Utrecht 8 november 2011 (LJN BU4692)) en het toekennen van een voorschot aan een van partijen vooruitlopend op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen hen (rechtbank Zutphen 29 juni 2011 (LJN BU5688)).

Anders beslist het Gerechtshof Leeuwarden (LJN BN 4786 en BU6896), dat enkel de plaatsbepaling van artikel 223 Rv in titel 2 van dit wetboek doorslag gevend acht. De Rechtbank Zutphen haalt in zijn uitspraak van 29 juni 2011 het eerste van de twee genoemde arresten van dit Hof aan en overweegt daarover: “het feit dat voor verzoekschriftprocedures niet in het algemeen een bepaling is opgenomen over de mogelijkheid tot het treffen van een voorlopige voorziening kan zich naar het oordeel van de rechtbank laten verklaren vanuit het feit dat verzoekschriftprocedures vaak een ander karakter hebben dan dagvaardingsprocedures.” Dit laatste moge zo zijn, maar veel verzoekschriftprocedures, waaronder met name de alimentatieprocedure, al dan niet in samenhang met een procedure tot vaststelling van een ouderschapsplan, zijn wel degelijk vergelijkbaar met de dagvaardingsprocedure. Waarom zou immers in een arbeids- of huurgeschil wel een provisionele voorziening mogelijk zijn en niet in een alimentatiezaak?

Een blik in de historie leert dat de Hoge Raad al op 21 juni 1872 (W 3474) een principieel arrest heeft gewezen over het fenomeen van de provisionele voorziening. In dit arrest is uitdrukkelijk bepaald dat voor iedere voorziening die als voorlopige voorziening kan worden toegewezen, in beginsel ook een provisionele voorziening kan worden gevraagd. De gevraagde voorziening hoeft niet expliciet uit de wet voort te vloeien. Hieruit blijkt een open karakter als het gaat om de provisionele voorziening.

Deze uitspraak wordt nog altijd aangehaald in de literatuur over de provisionele voorziening en ook de Hoge Raad zelf heeft in een uitspraak van 23 februari 1990 (toen nog met betrekking tot het oude artikel 51 Rv., de voorloper van het huidige artikel 223 Rv.) herhaald dat in verband met de artikelen 51 en 53 Rv (oud) “de rechter, ook zonder dat hem daartoe in een bijzondere bepaling de bevoegdheid is verleend, in een bij hem aanhangig geding desgevraagd een voorlopige voorziening mag geven, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit” (HR 23 februari 1990, NJ 1991, 147).

Parlementaire geschiedenis bij artikel 223 Rv.
In het nieuwe artikel 223 Rv, dat sinds 2002 in de wet staat, is de mogelijkheid van het instellen van een provisionele vordering gecodificeerd. De Parlementaire Geschiedenis bij de invoering van artikel 223 Rv vermeldt helemaal niets over een bewuste keuze voor plaatsing van dit artikel in titel 2 van dit wetboek, waar daarvoor artikel 51 in titel 1 stond. Artikel 223 Rv en dus ook de verhuizing lijken dan ook geen breuk met het verleden te zijn en ook de - weliswaar beperkte - jurisprudentie is sindsdien grotendeels gelijk gebleven.

Koudwatervrees
Mijn indruk is dat veel rechters bang zijn voor een golf aan provisionele verzoeken als zij toestaan dat in andere dan in echtscheidingsprocedures een voorlopige voorziening kan worden verzocht en dat zij zich daarom ‘verschuilen’ achter de plaats in het wetboek van burgerlijke rechtsvordering om degene die om zo’n voorziening vraagt niet ontvankelijk te verklaren. Naar mijn mening is dit onterecht en bovendien niet in het belang van de rechtzoekende, die immers gebaat is bij een snelle beslissing zonder dat daarvoor de beurs leeg getrokken hoeft te worden in verband met de steeds maar stijgende griffierechten. Het zou goed zijn als ons hoogste rechtscollege zijn uitspraak van 140 jaar geleden anno 2012 bevestigt.

Mirjam van Baarle-Overes
Advocaat Scheidingsmediator
De Jonge Advocaten



dinsdag 6 maart 2012

Vergoedingsrechten tussen echtgenoten.


Vergoedingsrechten tussen echtgenoten.
(het zakelijke huwelijk)


Sinds 1 januari 2012 kennen we een wettelijke regeling voor vergoedingsrechten tussen echtgenoten. De hoofdregel volgens artikel 1:87 van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt sindsdien als volgt:

“Indien een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt of indien ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een schuld ter zake van een tot zijn vermogen behorend goed wordt voldaan of afgelost, ontstaat voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot vergoeding.”

Om de hoogte van de vergoeding te bepalen gaat de wet uit van de ‘beleggingsleer’, dat wil zeggen dat de verhouding tussen de investering en de waarde van het goed op de investeringsdatum bepaalt welke vergoeding op latere datum (bijvoorbeeld bij echtscheiding of bij overlijden) vergoed moet worden. Voor investeringen die zijn gedaan voor 1 januari 2012 geldt nog de ‘nominaliteitsleer’: wat je investeert krijg je nominaal terug.

Een voorbeeld om dit duidelijk te maken:

Partijen, in gemeenschap van goederen getrouwd, kopen samen in 2012 een woning van € 300.000. Echtgenoot A betaalt een bedrag van € 100.000 uit een erfenis die hij met een uitsluitingsclausule heeft gekregen (1/3 deel). De rest (2/3) wordt met een gemeenschappelijke hypotheek gefinancierd. Tien jaar later gaan partijen scheiden. De woning is dan € 450.000 waard. Op de hypotheek is niets afgelost. De hypotheek wordt afgelost. Echtgenoot A heeft dan recht op een vergoeding van 1/3 van de eindwaarde: € 150.000. De rest van de overwaarde (€ 450.000 minus € 200.000 hypothecaire lening, minus € 150.000 investering A, is €100.000) wordt bij helfte verdeeld tussen de echtgenoten, ieder € 50.000. Echtgenoot A krijgt dus van de opbrengst: € 150.000 plus € 50.000, totaal: € 200.000, echtgenoot B krijgt totaal € 50.000.

Heeft hij de investering vóór 2012 gedaan, dan zou echtgenoot A alleen zijn nominale belegging terugkrijgen: € 100.000, plus de helft van de overwaarde (€ 450.000 minus € 200.000 minus € 100.000, is € 150.000, gedeeld door twee, is € 75.000). In totaal ontvangt hij dan dus € 175.000:
Andersom, in een dalende markt kan de investering van echtgenoot A vanaf 2012 zo ook minder waard worden:

Stel: dezelfde woning, op dezelfde wijze gefinancierd, is bij scheiding nog maar € 225.000 waard. Echtgenoot A heeft dan recht op een vergoeding van € 75.000, waarop in mindering komt de helft van de onderwaarde (€ 25.000,--) en ontvangt dan dus € 25.000 plus een vordering op echtgenoot B van € 25.000.

Hetzelfde geldt als de ene echtgenoot privévermogen investeert in een privégoed van de andere echtgenoot, ook als er huwelijkse voorwaarden van toepassing zijn.

De vergoeding is alleen anders als de investering van echtgenoot A zonder diens toestemming is gebeurd, in dat geval behoudt hij zijn recht op nominale vergoeding.

Herkomst en besteding
Bij aanschaf van een woning is in het algemeen vrij eenvoudig vast te stellen waar de geldstromen vandaan komen. De notaris maakt een afrekening, waarop de herkomst van de diverse financieringsbronnen staan vermeld. Natuurlijk moet dan nog wel aangetoond worden dat het geïnvesteerde bedrag echt privé is, dat wil zeggen niet alleen dat dit onder uitsluiting verkregen, maar ook dat het van een (speciaal daarvoor geopende) rekening op eigen naam afkomstig is.

Bij een verbouwing is het al een stuk gecompliceerder: om de verhouding tussen de investering en de waarde van het goed te kunnen bepalen moet het goed vóór de verbouwing worden getaxeerd. Daarbij moet ook de vraag worden gesteld of sprake is van een echte verbouwing of dat slechts het reguliere onderhoud wordt uitgevoerd. In het laatste geval is geen waardevermeerdering van het goed beoogd en wordt de investering niet als belegging gezien, maar wordt deze op dezelfde wijze behandeld als de hierna te bespreken verbruiksgoederen.

Nog weer lastiger is het als het privévermogen op gaat aan bijvoorbeeld vakanties, de inrichting van de woning of de gezinsauto. Dergelijke goederen zijn niet te beschouwen als belegging en zij worden in relatief korte tijd ‘verbruikt’.

Voor aanwending in zulke verbruiksgoederen geldt dat er een nominale vergoeding tegenover staat, met andere woorden: je hebt recht op vergoeding van het geïnvesteerde bedrag. Als de investering is opgegaan aan kosten van de huishouding, zoals het geval is bij aanschaf van een gezinsauto, besteding aan een vakantie of aflossing van schulden die hiervoor zijn aangegaan, geldt dat al vrij snel wordt aangenomen dat het recht op vergoeding is verwerkt.

Het probleem met al deze bestedingen is bovendien vaak dat niet meer is aan te tonen wat waaraan is opgegaan en dat dan degene die zijn privévermogen heeft geïnvesteerd, kan fluiten naar vergoeding van zijn vermogen.

Een eenvoudige oplossing voor dit probleem is om bij iedere overheveling van privévermogen tussen echtgenoten in een overeenkomst vast te leggen wat de ene echtgenoot op welk moment van zijn privévermogen aan een bepaald gemeenschappelijk goed of privégoed van de andere echtgenoot heeft besteed en daarbij tevens vast te leggen welke vergoeding de andere echtgenoot daarvoor verschuldigd is (in beginsel nominaal als het verbruiksgoederen betreft, maar partijen kunnen daarvan afwijken). Deze overeenkomst, gedateerd en bij voorkeur in tweevoud op te maken met een handtekening van beiden, moet natuurlijk zorgvuldig bewaard worden.

Kortom, om aanspraken op vergoedingsrechten in stand te houden, zijn de volgende adviezen van belang:

1.  Houdt (onder uitsluitingsclausule verkregen) privévermogen strikt afgezonderd;

2   Bepaal vóór een investering in gemeenschappelijk of andermans vermogen de waarde
     van het goed waarin geïnvesteerd wordt en leg dit bij voorkeur schriftelijk vast;

3.  Houdt een zorgvuldige administratie bij van de geldstromen over en weer;

4.  Leg bij voorkeur schriftelijk, met handtekening van beiden, vast welke privébedragen
     worden aangewend voor gemeenschappelijke goederen of voor privégoederen van de
     andere echtgenoot en welke vergoeding daartegenover staat.

5.  Bewaar ieder een exemplaar van de overeenkomst waarin de vergoedingsrechten zijn
     vastgelegd.

Weliswaar wordt de huwelijkse verhouding tussen echtgenoten hierdoor mogelijk een stuk zakelijker, het voorkomt ook dat er onnodige, tijd-, geld- en energierovende procedures moeten worden gevoerd om achteraf vast te moeten stellen dat er toch geen aanspraken aan te tonen zijn. Voorkomen is ook hier beter dan genezen!

Heeft u vragen over dit onderwerp of andere familierechtelijke kwesties, bel dan op werkdagen: 010-2140400.

Mirjam van Baarle
Advocaat Scheidingsmediator
De Jonge Advocaten
www.dejongeadvocaten.nl
@MJEHVANBAARLE


maandag 27 februari 2012

Huwelijksvermogensrecht vanaf 1 januari 2012.

HUWELIJKSVERMOGENSRECHT VANAF
1 JANUARI 2012






Na bijna acht jaar parlementaire behandeling is per 1 januari 2012 eindelijk de Wet Aanpassing Wettelijke Gemeenschap van Goederen in werking getreden.

Aanvankelijk was het de bedoeling van de wetgever om de huwelijksgoederengemeenschap te beperken, zodat daarin in grote lijnen alleen de goederen en schulden zouden vallen die tijdens het huwelijk zijn verkregen,  in 2008 is het roer omgegooid en is met een motie in de Tweede Kamer toch besloten om ons in de wereld unieke stelsel van een algehele gemeenschap van goederen (waarbij in grote lijnen ook de voorhuwelijkse goederen en schulden in de gemeenschap vallen), in stand te laten. Dat wil niet zeggen dat de wet verder geen belangrijke wijzigingen met zich mee brengt.

De belangrijkste wijzigingen.

Vergoedingsrechten tussen echtgenoten
De regels voor vergoedingsrechten tussen echtgenoten veranderen. Hoofdregel wordt de zogenaamde beleggingsleer, die inhoudt dat het voordeel dat in de loop der jaren met beleggingen wordt behaald aan beide echtgenoten toekomt, evenredig naar ieders aandeel daarin.

Bestuur
Uitgangspunt voor het bestuur over de goederen van de huwelijksgemeenschap is dat de echtgenoot op wiens naam een goed staat, ook degene is die het goed mag beheren. Voor goederen van de gemeenschap die op beider naam staan of die niet te naam gesteld zijn, geldt dat iedere echtgenoot afzonderlijk het beheer daarover heeft. Gevolg hiervan is dat iedere echtgenoot afzonderlijk een dergelijk goed mag leveren aan een derde. In oktober 2011 is nog een reparatiewet door het parlement geloodst, waarin een onvolkomenheid is weggenomen ten aanzien van  goederen die niet op naam gesteld zijn, maar via erfenis, legaat of schenking aan een van de echtgenoten zijn toegekomen. Deze blijven onder bestuur van alleen die echtgenoot.

Tijdstip van ontbinding van de gemeenschap
Het tijdstip waarop de huwelijksgoederengemeenschap wordt ontbonden, is vervroegd van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in het huwelijksregister, naar de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding wordt ingediend bij de rechtbank. Schulden ontstaan tijdens de echtscheidingsprocedure, als partijen vaak al niet meer samen leven en ook geen zicht meer hebben op elkaars handel en wandel, zijn daardoor privé.

Positie van schuldeisers
De positie van schuldeisers na het huwelijk is gewijzigd. De echtgenoot die de schuld is aangegaan, de contractant, blijft (vanzelfsprekend) aansprakelijk en een schuldeiser kan de schuld op diens hele vermogen  verhalen.
Voor gemeenschapsschulden (in het algemeen de schulden van een in gemeenschap van goederen getrouwde echtgenoot) of een schuld die hoort ‘tot de gewone gang van de huishouding' (zoals huur- en energieschulden, premieschulden van de ziektekostenverzekering, schulden voor aanschaf van de gezinsauto of de wasmachine) kan na ontbinding van de gemeenschap geen verhaal meer worden gehaald op de privégoederen van de andere echtgenoot (nu staan deze goederen voor de helft bloot aan verhaal door schuldeisers).

Rechterlijke toestemming maken huwelijkse voorwaarden vervalt
Een andere wijziging is dat voor het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk niet langer de toestemming van de rechtbank nodig is. Vastlegging in een notariële akte blijft wel verplicht. Daar staat tegenover dat de veelal in akten van huwelijkse voorwaarden opgenomen ‘Dozyclausule', die is bedoeld om benadeling van schuldeisers te voorkomen, nu wettelijk is vastgelegd.

Bijzondere gemeenschappen
De voorheen bestaande gemeenschappen van vruchten en inkomsten en van winst en verlies zijn verdwenen onder de nieuwe wet. Deze bijzondere gemeenschappen kwamen al nauwelijks voor in de praktijk. Voor per 1 januari 2012 bestaande bijzondere gemeenschappen blijven wel de oude wettelijke regels van kracht.

Al met al brengt deze derde tranche in het huwelijksvermogensrecht (na in 2001 de rechten en plichten van echtgenoten en geregistreerd partners, en in 2002 de wettelijke verrekenbedingen in huwelijkse voorwaarden) de nodige veranderingen met zich mee.

Het is voor (aanstaande) echtgenoten noodzakelijk om goed na te denken over de wijze waarop zij met elkaar zakelijke afspraken willen maken. Meestal komt men er pas bij het einde van het huwelijk (door echtscheiding) achter als de zaken niet goed geregeld zijn. Als gespecialiseerde echtscheidingsadvocaat weten wij precies waar het fout kan gaan en zijn wij ook prima in staat om vooraf advies te geven hoe het leed te voorkomen is.

Heeft u vragen over de regeling van uw huwelijksgemeenschap of huwelijkse voorwaarden of heeft u direct advies of bijstand nodig?
Voor een vrijblijvend en kosteloos eerste telefonisch advies over dit onderwerp belt u:
010 214 0400.


Mirjam van Baarle-Overes
Advocaat Scheidingsmediator
De Jonge Advocaten Rotterdam
vanbaarle@dejongeadvocaten.nl
http://www.dejongeadvocaten.nl/
@MJEHVANBAARLE



http://www.dejongeadvocaten.nl/nl/content.php?page=235